Een leven in ballingschap en armoede

  • Noord-Koerdistan

In de jaren ’90 vernietigde de Turkse staat meer dan 4000 Koerdische dorpen. Veel dorpen werden platgebrand en de bevolking raakte ontheemd. Veel mensen vluchtten naar Turkse metropolen of naar Europa. Sommigen keerden terug maar hadden niets meer. Anderen probeerden te overleven in de plaatsen waar ze naartoe vluchtten.

Eén van deze families is de familie Gültekin. Zij komen uit het dorp Markê (Tr. Erginköy) in het district Lice van de provincie Amed (Diyarbakir). Soldaten overvielen hun dorp in de jaren ’90, verbrandden hun bezittingen en dwongen hen tot ballingschap. De familie ging naar Adana, maar hield vast aan hun verlangen om terug te keren naar hun dorp en hun leven voort te zetten waar ze het hadden moeten achterlaten. Deze keer was de leeftijd van het echtpaar echter een groot obstakel.

“Ze hebben al onze bezittingen verbrand”, vertelt Hasret Gültekin over haar leven, dat na de vlucht gekenmerkt werd door armoede en lijden. Ze verdiende de kost als ongeschoolde arbeider. “We plantten tuinen, maar onze inkomsten waren nog steeds laag. Alsof dat nog niet genoeg was, werd ons dorp overvallen. Ze dreven mij en mijn man midden in de nacht op blote voeten naar buiten en brandden ons huis plat. Ze verbrandden al onze bezittingen. We moesten ons allemaal verzamelen voor de moskee. We hadden familie in de buurt van ons dorp. Zij kwamen en namen ons mee. Van daaruit gingen we naar Adana, waar we huur betaalden en in armoede leefden. We realiseerden ons dat we daar niet in ons levensonderhoud konden voorzien, wat we ook deden. Dus kwamen mijn man en ik terug. We richtten een kleine kamer in het dorp in. Ik denk dat het beschadigd was door de aardbeving in februari, maar niemand is het komen controleren. Onze hoop is nu op God gevestigd. We zullen zien welk lot God ons zal schenken. We zijn nog maar net in het dorp, we weten niet of we zullen verhongeren, sterven of leven.”

“Vandaag de dag zijn mensen egoïstisch en in zichzelf gekeerd”, zegt Hasret Gültekin’s echtgenoot Mehmet en vervolgt: “Decennialang verbouwden we gierst in het dorp en konden we leven van de verkoop van de oogst, zij het met moeite. Omdat er toen nog geen tractoren of andere gemotoriseerde voertuigen waren, deden we alles met onze handen. Daarom werkten we meer op het land, maar we waren solidair met elkaar. We verzamelden tonnen tomaten die we verbouwden en brachten ze in vrachtwagens naar de stad om ze te verkopen. Maar dat bestaat allemaal niet meer. In mijn jeugd was de houding van de mensen veel beter dan nu. Tegenwoordig is iedereen egoïstisch en in zichzelf gekeerd. In onze tijd waren er landeigenaren, maar de dorpelingen lieten zich hun rechten niet afnemen.”

Bron: ANF