Geweld in Efrîn: VS legt sancties op aan bezettingsmilities

De Verenigde Staten hebben sancties opgelegd aan twee islamistische milities in het noorden van Syrië en hun leiders. De maatregelen, waaronder het bevriezen van alle tegoeden, treffen de Hamza Brigade (Furqat al-Hamza) en de Suleiman Shah Brigade (Al-Amshat). Beide milities en hun leiders zouden verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen in de Koerdische regio Efrîn. Er werden ook sancties opgelegd aan een bedrijf in Turkije.

De Amerikaanse regering rechtvaardigde de sancties donderdag met gewelddaden zoals ontvoeringen, afpersing, diefstal van eigendommen, marteling en seksueel misbruik door de huurlingen van de Hamza Brigade en de Suleiman Shah Brigade tegen de inwoners van Efrîn. Beide milities maakten deel uit van de lappendeken van talloze groepen die Efrîn bestuurden en geweld gebruikten om het “verkeer van goederen en mensen” in hun respectieve machtsgebieden te controleren. “Deze gewapende groepen hebben bijgedragen aan het lijden veroorzaakt door de jarenlange burgeroorlog in het noorden van Syrië en hebben de wederopbouw van de regio belemmerd door het plegen van ernstige mensenrechtenschendingen tegen kwetsbare bevolkingsgroepen.”

Bijzonder meedogenloos en wreed

De Hamza Brigade en Al-Amshat maken deel uit van de jihadistische alliantie “Syrisch Nationaal Leger” (SNA), een coalitie van reactionaire, islamistische en fundamentalistische milities die worden betaald, uitgerust en getraind door Turkije. Beide milities nemen deel aan de bezetting van delen van het noorden en noordwesten van Syrië in opdracht van Ankara en zijn verantwoordelijk voor talrijke oorlogsmisdaden tegen de burgerbevolking in de bezette gebieden. Ze werden ook ingezet in de Azerbeidzjaans-Turkse aanvalsoorlog tegen het Armeense Nagorno-Karabach in 2020 en in Libië tegen het Libische Nationale Leger van generaal Haftar.

Zowel de Hamza Brigade als Al-Amshat worden beschouwd als bijzonder meedogenloos en wreed in het handhaven van hun terreurregime. Volgens de VS richt de laatste, onder leiding van Mohammad Hussein al-Jasim alias Abu Amsha, zich vooral op de Koerdische inwoners van Efrîn. Veel mensen in de regio, die sinds 2018 bezet is, worden “lastiggevallen, ontvoerd en anderszins mishandeld totdat ze gedwongen worden hun huizen te verlaten of grote losgelden te betalen voor de terugkeer van hun eigendommen of familieleden”. Het Amerikaanse ministerie van Financiën schat dat ontvoeringen en eigendomsdiefstallen tientallen miljoenen dollars per jaar opbrengen voor de Al-Amshat militie. De Hamza Brigade is ook betrokken bij ontvoeringen, diefstal van eigendommen en marteling. Daarnaast beheert de militie haar eigen detentiecentra waar ze ontvoerden vasthoudt tot er losgeld is betaald. “Tijdens hun gevangenschap worden de slachtoffers vaak seksueel misbruikt door leden van de Hamza Brigade.”

De VS plaatsten ook Walid Hussein al-Jasim, de jongere broer van Abu Amsha, op hun sanctielijst. De “Syrische Islamitische Raad”, een in Istanbul gevestigd orgaan dat dicht bij de zelfbenoemde “Syrische oppositie” staat, zou hem herhaaldelijk hebben aangeklaagd voor seksueel misbruik van vrouwen. Al-Jasim zou ook minstens één gevangene hebben gedood omdat zijn familie geen losgeld kon betalen. Sayf Boulad Abu Bakr, ook gesanctioneerd, is de leider van de Hamza Brigade en haar publieke gezicht. Hij verschijnt in talloze propagandavideo’s van de Hamza Division. Hij wordt beschuldigd van het ontvoeren van Koerdische vrouwen en het ernstig mishandelen van gevangenen.

Militie leiders runnen autohandel in Istanbul

Het bedrijf dat door de VS op de sanctielijst is gezet, is een autohandel van Abu Amsha. “Al-Safir Oto” heeft zijn hoofdkantoor in de Turkse metropool Istanbul en filialen in provincies aan de grens met Syrië – waaronder Riha (tr. Urfa) en Dîlok (Gaziantep) – die worden geleid door commandanten van de Suleiman Shah Brigade. Abu Hatem Shaqra zou een medepartner zijn in de voertuigenhandel. Shaqra, die ook bekend is onder zijn burgernaam Ahmad Hassan Fayyad Al-Hayes, staat aan het hoofd van de jihadistische militie Ahrar al-Sharqiya, die ook tot de SNA behoort en al sinds juli 2021 op de sanctielijst van de VS staat. Hij leidde een van de gevangenissen van de groep buiten Aleppo, waar sinds 2018 honderden gevangenen zijn geëxecuteerd. Hij was ook betrokken bij de slavernij of slavenhandel van ontvoerde Yezidi vrouwen en kinderen, en bij de moord op de Koerdische politicus Hevrîn Xelef (ook Havrin Khalaf). In Turkije geniet de oorlogsmisdadiger Abu Hatem Shaqra, die door de Verenigde Naties op de lijst van “terroristen” is gezet, een grote reputatie. In juni studeerde hij af aan een universiteit in Mêrdîn (Mardin) – in politieke wetenschappen.

Efrîn bezet door Turkije en milities sinds 2018

Onder de cynische naam “Operatie Olijftak” lanceerde Turkije op 20 januari 2018 een aanvalsoorlog tegen Efrîn om de Koerdische regio in het noordwesten van Syrië te bezetten vanuit een kolonialistisch zelfbeeld. De bevolking verzette zich 58 dagen lang totdat de Volks- en Vrouwenverdedigingseenheden (YPG en YPJ) besloten te evacueren om verdere bloedbaden te voorkomen. Volgens recente schattingen van het autonomiebestuur stierven er minstens 1.500 mensen in de periode tussen het begin van de oorlog en de uiteindelijke bezetting van Efrîn op 18 maart 2018.

Tot de invasie was Efrîn de meest stabiele regio in Syrië en werd het beschouwd als een veilige haven voor talloze binnenlandse ontheemden uit andere delen van het land te midden van een bruut uitgevochten burgeroorlog. De aanval op de regio, voorheen zelfbesturend onder het kantonnale principe van Rojava, kwam op een moment dat een mogelijke politieke oplossing weer steeds meer werd besproken nadat de jihadistische militie “Islamitische Staat” (IS) grotendeels was neergeslagen. In zijn aanvalsoorlog gebruikte Turkije de steun van jihadistische milities die door Ankara werden getraind, uitgerust en gefinancierd, met inbegrip van Duitse wapens zoals Leopard 2 tanks.

Officieel creëerde de Turkse staat, om zichzelf te verdedigen, relatief snel feiten in Efrîn, waarvan de bevolking voor minstens 95 procent uit Koerden bestond: meer dan 400.000 mensen werden verdreven, hun huizen en akkers werden in beslag genomen. Er vestigden zich voornamelijk Turkmeense en Arabische families uit allerlei landen, voornamelijk leden van de bezettingsmacht. De Koerdische taal werd effectief uitgewist, de namen van de meeste straten, pleinen, openbare en historische plaatsen in het kanton werden vervangen door namen van Turkse en Islamitische persoonlijkheden en vooral vernoemd naar diegenen die misdaden tegen het Koerdische volk hebben begaan. De enige officiële en onderwijstalen zijn Turks en Arabisch. Het islamitische rechtssysteem (Sharia) is een verplicht vak op alle scholen.

Culturele bezittingen zoals archeologische vindplaatsen zijn geplunderd of vernietigd en Turkije heeft zelfs militaire bases gebouwd op sommige historische nederzettingsheuvels. Christelijke, Yezidi- en alevitische gebedshuizen zijn onder auspiciën van de Turkse autoriteiten veranderd in moskeeën en bijna alle begraafplaatsen van de religieuze minderheden worden nu als vernietigd beschouwd. En zelfs de natuur van Efrîn, die beroemd was om zijn olijventeelt en zeep gemaakt van olijfolie, historisch gezien daterend uit de tijd voor de geboorte van Christus, bleef niet gespaard van de onderdrukking door de bezetter. Verschillende grote ontbossingsperiodes resulteerden in het verlies van tweederde van het toenmalige bosareaal. De olijven en olie worden via Turkije op de wereldmarkt verkocht en met de opbrengsten worden zowel een onderdrukkend regime als groepen die de zwaarste oorlogsmisdaden begaan gefinancierd. Op deze manier helpen de EU-staten mee aan de financiering van terrorisme en oorlog.

Vijf jaar na het begin van de bezetting van Efrîn is de grote meerderheid van de oorspronkelijke bevolking gevlucht. Slechts 15 procent van de oorspronkelijke Koerdische inwoners is overgebleven, sommige bronnen spreken zelfs van minder dan tien procent. De meesten van hen zijn ouderen. De meeste ontheemden wonen nog steeds in tentensteden in het naburige kanton Şehba.