Karasu: Het maatschappelijk middenveld en solidariteit helpen de slachtoffers van de aardbeving, niet de regering

Meer dan 46.000 dodelijke slachtoffers zijn officieel vastgelegd in Turkije, Noord-Koerdistan en Syrië. Alleen al in Turkije zijn dat er meer dan 40.000. Volgens het ministerie van Milieu en Stedenbouw zijn daar meer dan 84.000 gebouwen ingestort of zwaar beschadigd als gevolg van de 2 aardbevingen die het gebied op 6 februari troffen. De schade is echter waarschijnlijk veel ernstiger, aangezien wordt onthuld dat de autoriteiten gebouwen die dreigen in te storten als “licht beschadigd” verklaren.

In een intervieuw met ANF Nieuwsagentschap gaf Mustafa Karasu, lid van de Uitvoerende Raad van de Unie der Koerdische Gemeenschappen (KCK), commentaar op de aardbeving en de nasleep ervan. Hij beschuldigde de staat van het gebruik van de ramp als een “wapen” tegen de mensen in de regio en benadrukte dat de gevolgen van de aardbeving veel ernstiger zouden zijn dan ze al zijn zonder de actie van het maatschappelijk middenveld en sociale solidariteit. Het epicentrum van de aardbevingen lag in Maraş), een Koerdisch-Alevitische regio waar massale emigratie op gang kwam door de pogrom van 1978. Karasu waarschuwde dat de ontvolking nu moet doorgaan als gevolg van de manier waarop de regering omgaat met de nasleep van de aardbeving.

‘De reden voor de omvang van de ramp is de heersende politiek’

De aardbevingen van 6 februari behoren tot de ergste natuurrampen in het land de laatste eeuw. Maar de catastrofe die de Turkse, Koerdische en Syrische steden trof, kwam niet uit de lucht vallen. Turkije wordt hoe dan ook geologisch beschouwd als extreem bedreigd. Mustafa Karasu benadrukte dit en bekritiseerde het feit dat dringende waarschuwingen van experts jarenlang genegeerd worden. “Het feit dat de aardbeving een catastrofe van deze omvang is geworden, is te danken aan het heersende beleid dat tot op de dag van vandaag wordt gevolgd. Deze staat was niet voorbereid op de aardbeving en heeft de situatie in het begin volledig onderschat.”

In plaats van zich te concentreren op snelle hulp voor de aardbevingsslachtoffers, was Ankara vooral bezig met het redden van haar gezicht. De Turkse president noemde de aardbeving een ‘plan van het lot’. Karasu zei: “De regering beweerde dat de ‘Republikeinse Alliantie’ [verkiezingsalliantie van het AKP-MHP-regime] overal aanwezig was om de bevolking te helpen en de staatsorganisatie voor rampenbestrijding AFAD zei dat haar reddingsteams in alle getroffen gebieden waren ingezet. Maar wat mensen ervoeren was precies het tegenovergestelde. De staatstroepen waren niet voorbereid en hebben de omvang van de ramp niet correct ingeschat. Omdat de catastrofe werd onderschat. Tijdige mobilisatie voor de rampgebieden werd niet bevolen. En dit werd onvermijdelijk een catastrofe binnen de catastrofe. Omdat het belangrijkste was om in te grijpen in de eerste twee dagen na de aardbeving. Als er de eerste twee tot drie dagen niets wordt gedaan, zullen de sterfgevallen onvermijdelijk toenemen. En zo gebeurde het. AFAD ging de steden binnen, ruimde enkele ruïnes op en probeerde reddingsacties uit te voeren. Zwaar materieel voor zoek- en reddingsoperaties was pas op de derde dag na de aardbeving aan het werk gegaan.

“Alleen het maatschappelijk middenveld hielp”

Volgens Karasu werd het reddingswerk door de staat slechts aan een klein aantal gebouwen uitgevoerd. Hij zei dat de autoriteiten niet georganiseerd waren en voegde eraan toe: “De staat had niet het organisatorische potentieel of de macht om in dit werk te investeren. Daarom zal niemand zich lange tijd druk maken om de duizenden gebouwen die in puin liggen. Zelfs grootschalige zoekacties vonden dagenlang helemaal niet plaats, belangrijke uren gingen verloren. Natuurlijk hebben vrijwilligers en het maatschappelijk middenveld vanaf de eerste dag geprobeerd om met houwelen en schoppen mensen uit het puin te graven en ze vervolgens te verzorgen.”

Karasu ging ervan uit dat slechts een paar van de begravenen konden worden gered. “Zonder de vrijwilligers, zonder het maatschappelijk middenveld, zonder de zoek- en reddingsteams van enkele gemeenschappen, zonder de inzet van enkele partijen en organisaties, zouden de gevolgen van deze aardbeving veel ernstiger zijn geweest. In feite zou zo’n regering al zijn ingestort. In werkelijkheid waren het de vrijwilligers die deze regering hebben gered. Het waren maatschappelijke organisaties. Alevitische Koerden wonen voornamelijk ten westen van de Eufraat. De HDP, de Cem-huizen hielpen [gebedshuizen van de Alevieten -red], de maatschappelijke organisaties en jonge vrijwilligers, vooral uit de grote steden, haastten zich naar de regio. Ze voorkwamen dat de situatie erger werd. Dat moet voor iedereen duidelijk zijn.”

“De staat gebruikt zijn troepen voor oorlog”

Reddingswerk, selectief uitgevoerd door staatsinstellingen, vond plaats in de steden, maar zoiets gebeurde niet in de dorpen. Deze aanpak heeft geleid tot een enorme toename van het aantal doden, zei Karasu, eraan toevoegend: “We kennen deze staat. De mensen weten het. Duizenden politieagenten worden ingezet tegen een handjevol demonstranten. De staat gedraagt zich dan als een stier voor een rode vlag en valt aan. Als het de guerrillastrijders in de bergen tegenkomt, zet het onmiddellijk tientallen helikopters en drones, honderden speciale voertuigen en duizenden soldaten in. Voor oorlog mobiliseert het al zijn kracht. Maar als het gaat om het redden van de bevolking van een aardbeving en het redden van levens, doet de staat niets. Omdat deze staat is opgezet om tegen het volk te zijn en is ontworpen en gevormd op basis van de principes van onderdrukking en repressie. Het is ontworpen voor oorlog, voor de onderdrukking van het Koerdische volk. Deze staat is een volledig militaristische staat.”

‘De staat verbergt de ware omvang van het dodental’

De staat is georganiseerd voor oorlog en is daarom niet in staat om echte noodhulp te bieden. Karasu citeerde experts die zeiden dat er uiteindelijk 200.000 doden zouden kunnen vallen, omdat ze vermoeden dat er nog talloze lichamen onder het puin liggen. In het geval van een aardbeving is hulp in de eerste drie dagen van cruciaal belang, aangezien mensen meestal ongeveer 72 uur zonder water kunnen overleven. Op veel plaatsen kwam de hulp echter pas veel later, onderstreepte Karasu, eraan toevoegend: “De staat wil het werkelijke aantal slachtoffers verbergen en helpt de overlevenden ook niet. In de eerste drie dagen stierven mensen niet alleen van honger en dorst, maar ook van de kou. Ze vechten om te overleven bij zulke koude temperaturen – tot min 20 graden – en lopen het risico op bevriezing. In zulke winterse omstandigheden kunnen dekens en tenten alleen mensen niet beschermen. Om slachtoffers tegen de kou te beschermen zijn containers nodig. Als er geen containers zijn, moeten er in ieder geval ovens worden opgesteld. Dit is absoluut noodzakelijk. Tenten of dekens alleen zijn niet genoeg. Maar in de eerste paar dagen na de aardbeving was dat er niet eens.”