Taalkundige veroordeeld voor haar inzet bij vrouwenvereniging Rosa

  • Noord-Koerdistan

Bij een Turkse strafrechtbank in de noordelijke Koerdische metropool Amed (Diyarbakır) is een gevangenisstraf van zeven en een half jaar opgelegd aan de taalkundige en vrouwenrechtenactiviste Narin Gezgör op beschuldiging van lidmaatschap van een “terroristische organisatie”. Het vonnis is gerelateerd aan een proces dat al meer dan drie jaar loopt tegen de vrouwenvereniging Rosa, waarvan Gezgör medeoprichter is. In een eerdere rechtszaak in november 2020 werd ze ook al veroordeeld tot zeven jaar en zes maanden gevangenisstraf. Het Hof van Cassatie vernietigde echter dat vonnis wegens onvolledig onderzoek en beval een nieuw proces aan.

Vrouwenvereniging Rosa strijdt tegen geweld tegen vrouwen en staat al jaren onder repressie. De organisatie werd opgericht als een burgerlijke organisatie eind 2018 in Amed. De vereniging ondersteunt vrouwen die slachtoffer zijn van geweld en zet zich in voor gendergelijkheid, milieubescherming en een democratische vredescultuur in de samenleving. Na de door de staat opgelegde sluiting van alle stedelijke vrouweninstellingen in de nasleep van de staatsgreep van 2016 is Rosa inmiddels de enige instelling in Amed waar vrouwen zich kunnen wenden voor advies en ondersteuning.

De eerste golf van arrestaties tegen Rosa begon in mei 2020, en tegen juni van dat jaar waren tien vrouwen gearresteerd op beschuldiging van “lidmaatschap van een gewapende terroristische organisatie”. Destijds beweerde men dat de vereniging was opgericht om leden te werven voor een terroristische organisatie – de PKK – door aandacht te vragen voor onderwerpen als femicides en geweld tegen vrouwen. Onder de gearresteerde vrouwen bevond zich ook Narin Gezgör, die na drie maanden werd vrijgelaten. Bij de tweede golf van repressie in april 2021 werd de vereniging door de politie doorzocht en opgebroken. Sindsdien zijn meerdere activisten al tot verschillende gevangenisstraffen veroordeeld, waaronder de journaliste Nurcan Yalçın en de vredesmoeder Hayriye Türkekul.

De aanklacht tegen Gezgör was voornamelijk gebaseerd op de verklaringen van een belastingsgetuige, die beweerde de activiste in 2014 te hebben ontmoet bij de HDP in Pirsûs (Suruç) als een “PKK-militant”. De verdediging van Gezgör, vertegenwoordigd door Elif Tirenç Ipek Ulaş en Semra Balyan, betwistte deze beweringen en diende bij de rechtbank documentatie in waaruit bleek dat de afdeling van de partij in de stad pas in 2015 was opgericht, en dat hun cliënt veel later, namelijk in 2018, lid werd van de HDP. Bovendien werkte ze destijds als ambtenaar bij de gemeente. De vermeende getuige zou een voormalig PKK-lid zijn dat heeft geprofiteerd van de Turkse wet op berouw om aan zijn eigen straf te ontkomen. Volgens de verdediging van Gezgör mogen zijn verklaringen volgens het Turkse recht eigenlijk niet worden gebruikt.

De aanklager probeerde ook “terrorisme” toe te schrijven aan Gezgörs lidmaatschap van Rosa, haar betrokkenheid bij de vereniging, interviews die ze gaf over vrouwenkwesties, en haar deelname aan persverklaringen, bijeenkomsten en begrafenissen. Het verdedigingsteam beschuldigde de aanklager ervan een legale vereniging als “illegaal” te bestempelen en Narin Gezgör te willen straffen vanwege haar inzet tegen patriarchaal geweld. De advocaten eisten vrijspraak voor hun cliënte, die niet aanwezig was bij de rechtszaak. Het vonnis is nog niet definitief.