14 april, de herdenkingsdag voor de slachtoffers van de genocidale Anfal-campagne

Onder de naam “Anfal Operation” voerde het Iraakse Baath-regime tussen 1986 en 1989 een reeks aanvallen uit op de Koerdische bevolking en andere minderheden zoals de Assyriërs en Chaldeeën in landelijke gebieden in Noord-Irak. Anfal betekent “oorlogsbuit” en verwijst naar de achtste soera van de Koran, waarin een strategische oorlogsdaad tegen ongelovigen wordt beschreven. In 1988 bereikte de operatie haar hoogtepunt. Het Baath-regime gebruikte de naam Anfal voor een systematische uitroeiingsoperatie tegen Koerden, die plaatsvond tussen 23 februari en 6 september 1988.

De Koerdische bevolking, onderdrukt door het regime, had sinds 1986 de kant van Teheran gekozen in de oorlog tussen Iran en Irak. Tijdens de genocide werden de “verboden gebieden” die voor de slachtpartijen waren afgekondigd, uitgebreid in de Koerdische gebieden en werd de lokale bevolking met geweld verdreven. Ongeacht leeftijd en geslacht werden mensen ervan beschuldigd Iraanse agenten te zijn en werden ze gedwongen te vluchten. Degenen die achterbleven werden uitgezet. Tijdens de Anfal-operatie werden tot 182.000 Koerden gedood, miljoenen gewond, ontheemd en in concentratiekampen achtergelaten voor een pijnlijke dood van honger en gebrek aan verzorging. Meer dan 4.000 dorpen, 1.800 scholen, 300 ziekenhuizen, 3.000 moskeeën en 27 kerken werden met de grond gelijk gemaakt. De meest beruchte genocideaanval van de campagne was de chemische aanval op Halabja op 16 maart 1988.

De Anfal-operatie werd bevolen door Ali Hassan Al-Majid, een neef van Saddam Hoessein die bekend stond als “Chemical Ali” en werd in acht fasen georganiseerd. In 2006 kwalificeerde een Iraaks Speciaal Tribunaal (Iraqi High Tribunal) de misdaden van het Baath-regime tegen de Koerden als genocide. Tijdens het Anfal-proces werden Ali Hassan Al-Majid en andere Iraakse functionarissen in juni 2007 veroordeeld voor misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en genocide.